
Martins Mastertips: aan de slag met het korte spel
Martin Kanninga is als golfprofessional werkzaam bij de Drentsche Golf en Country Club in Assen. Zelf speelt hij al vanaf zijn dertiende golf en kreeg hij onlangs de tweede prijs uitgereikt voor Golfprofessional van het jaar. De onverminderde liefde die Martin koestert voor de sport, kan hij al ruim 22 jaar kwijt in zijn vak als teaching professional. Voor de Golf & Lifestyle geeft Martin u praktische tips: van de drive tot de putt!
‘Het korte spel is één van de moeilijkste dingen bij het golfen. Er wordt naar verhouding weinig (of niet) op getraind en toch kom je op elke hole wel een chip of een pitch tegen. Dat maakt het meteen ook één van de belangrijkste onderdelen. Want als je dit onder de knie hebt, kan dat je handicap verlagen. Veel mensen hoor ik regelmatig zeggen dat het tijdens het trainen best goed ging, maar op de baan waardeloos.
Om het korte spel écht goed onder de knie te krijgen, werk ik veel met het slag 1, 2, 3 principe. Ik leer mijn leerlingen drie basisslagen die we oefenen met verschillende clubs. Elke slag heeft zijn eigen principes waar je een eigen draai aan kunt geven. De verschillende clubs zorgen voor andere balvluchten en lengtes. Hieronder leg ik ze stap voor stap uit waarbij ik ben van een rechtshandige golfer (sorry, linkshandige golfers. Jullie zijn helaas in de minderheid!). De swings die beschreven worden zijn overigens de minimale lengtes, het mag best iets verder zolang je slag maar steeds hetzelfde wordt.’
Om goed te oefenen, dien je je bewust te zijn van de details. Oefen bijvoorbeeld achter de bunker op 25 meter afstand van de vlag, met een sand wedge en een 9 tot 3 swing (wordt bedoeld dat je volgens de cijfers van de analoge klok je armen beweegt naar de hoogte van het getal. Hiermee maak je het tastbaarder en is het beter inzetbaar op de baan.) Je zult zien dat het dan steeds beter gaat.
Succes!
Martin
De belangrijkste aandachtpunten
Slag 1: Leg de bal in het midden van de stand, verplaats je gewicht naar links. Hou je gewicht daar, ook tijdens de slag. Maak een schouderbeweging waardoor de driehoek van je schouders, armen en handen als een pendel (ook wel puttslag genoemd) bewegen. Hou je polsen recht (swing: 7 tot 5).
Slag 2: Net als stap 1, bal in het midden en je gewicht op links. Beweeg vanuit je schouders en laat je polsen lichtjes naar achter knikken. Je doorzwaai eindigt op links (swing: 8 tot 4).
Slag 3: Leg de bal in het midden van je voeten. Verdeel je gewicht 50/50 over links en rechts. Terwijl je naar achteren beweegt, ga je iets meer naar rechts en in de doorzwaai naar links. Tijdens de zwaai naar achteren, mogen de polsen knikken (swing: 9 tot 3, de club is veel hoger).
En nu is het oefenen geblazen. Als je de drie slagen combineert met je ijzers (7, 8, 9, pw, sw) krijg je in totaal vijftien variaties. Heb je de gap wedge en lob wedge ook? Dan heb je eenentwintig variaties. Noteer je afstanden per slag (1, 2 of 3) en per club in een handig overzicht.
Extra tip!: Als je op de baan bezig bent, moet je weten wat de afstand naar de vlag (de green) is. Je kunt dit op de “ouderwetse” manier doen, vanaf het honderd meter punt stappen tellen, of kiezen voor een horloge met gps die het voor je uitrekent.
(Fotografie: Marike van de Witte)